Inger had dozen mee naar school.
We bouwden met dozen en lakens.
Ook de grote blokken werden gebruikt.
Milan doet boodschappen.
De knuffels van Etta-Marie mogen ook in de tent.
Nedieme en Fell hadden een dekentje mee.
We speelden dekentje leggen.
Kikker en rat bouwen een huis van takken.
Wij trokken ons speelbos in.
Eindelijk kunnen we daar spelen.
De modder droogt langzaam op.
Wat betekent thuis voor jou ?
*samen
*iedereen
*met mama en papa
*gezellig
*familie
Straat bouwen.
Post rondbrengen.
Wie woont bij mij thuis ?
Families maken.
Samenwerken, hoe doe je dat ?
Buurman en buurman helpen elkaar.
Huis bekleven met stenen.
We voelen ons thuis in de klas...
Juichen dat onze bloem na een 'regenbeurt' weer rechtop staat.
Tuintje maken voor de zieke kinderen uit de klas.
'Anders hebben zij er geen
en dan zijn ze verdrietig'.
Onze gevel vastmaken aan ons tuintje.
We laten het regenen in onze tuin.
Veel vrolijke bloemendessins.
Bloem kleuren.
Er staan wel duizend bloemen in onze tuin !
Soep en thee brouwen.
Het werden zandtaartjes.